zaterdag 31 december 2011

Een sprookje


Een sprookje

Er leefde eens in een land hier niet ver vandaan een beeldschone jonge vrouw die geen risico wilde lopen. Ze was blond, intelligent,had een baan en verdiende haar eigen kost. Maar hoe lang, vroeg ze zich af, kan ik mijn eigen geld blijven verdienen. Niet meer als ik straks oud en versleten ben. Voor die tijd zal ik geld opzij leggen.

Ze raadpleegde een blinde zigeunerin. Hoe oud zal ik worden, wilde ze weten. Want dan bereken ik ook hoeveel ik moet sparen voor later. Met haar ruwe vingertoppen tastte de blinde zieneres de levenslijn af in de zachte vrouwenhand. U zult tachtig jaar leven, voorspelde zij.

De slimme jonge vrouw rekende thuis op een kladje: laten we zeggen dat ik tot mijn 65ste kan werken, dan moet ik voor de laatste 15 jaar geld opzij leggen. Zo gezegd zo gedaan. Ze werkte nijver, leefde gezond en spaarde in veertig jaar genoeg om de laatste 15 jaar van rond te kunnen komen, al zou ze dan een stapje terug moeten doen.

Toen haar 65ste verjaardag naderde, wilde ze toch nog een check. Ze voelde zich gelukkig en gezond, maar wilde het zekere voor het onzekere. Ze fietste gezwind naar het afgelegen huisje van de inmiddels bejaarde zigeunerin en stelde de vraag van vroeger opnieuw.

Op het gezicht van de zieneres verscheen een blijde glimlach. Ze herkende de lieftallige hand en fraaie levenslijn en merkte dat die na een gezond en onbekommerd bestaan was doorgetrokken. ‘U hebt geluk, u zult nog wel twintig jaar leven.’

Geschrokken trok de vrouw haar hand terug en protesteerde hevig: ‘Nee toch, niet nog vijf jaar erbij! Zoveel heb ik niet gespaard.’ De blijde boodschap legde het af tegen haar nieuwe zorgen. Met gebogen hoofd aanvaardde zij de terugtocht: gezonder dan ze ooit had gedacht, met een langere levensverwachting als cadeautje, maar met een hoofd vol bekommernis. Ze leefde nog lang en ongelukkig.

De moraal van dit verhaal? We worden gemiddeld ouder dan gedacht en we hebben via de pensioenpremies voor minder jaren gespaard dan we gemiddeld te leven gaan krijgen. Dat is een van de oorzaken waardoor de pensioenfondsen het zo moeilijk hebben. Ze moeten het gespaarde pensioengeld over veel meer jaren uitkeren dan ooit was bedacht.

De tweede oorzaak van hun zorgen heeft ook al te maken met het voorspellen van de toekomst. Als de jonge vrouw zou weten dat ze voor 20 jaar pensioen moest opbouwen, hoeveel zou er dan van jaar tot jaar op haar spaarrekening   moeten staan, om uiteindelijk goed uit te komen? Met hoeveel rente groeit dat  geld van jaar tot jaar? Als ze uitgaat van een gemiddelde rente over de komende jaren, haalt ze het bijvoorbeeld net. Maar als de rente tijdelijk veel lager is en ze denkt dat die altijd zo laag blijft, moet ze nu al veel meer in kas hebben.  

Dat is het tweede probleem van de pensioenfondsen. Ze moeten rekenen met de huidige uitzonderlijk lage rente en constateren dan dat ze niet voldoende in de pot kunnen hebben. Tenminste als die rente tien, twintig, dertig jaar zo laag blijft.

Wie het weet mag het zeggen. Wie het zekere voor het onzekere neemt, kan zich nog altijd verrekenen, zo blijkt wel uit het sprookje.

Arnold Verplancke


(De foto is wel gemaakt door de auteur maar behoort niet bij dit onderwerp.)