maandag 28 november 2016

Oud en vervreemd




Is het leuk om iemand na ruim een halve eeuw weer te ontmoeten? Heb je als jongens voor het laatst samen gelachen. Zit je nu als bejaarde mannen tegenover elkaar. Mwah. Ongemakkelijk. Lastig. Echt niet alleen maar leuk.

Herinneringen ophalen lukt nog wel. Hoe we samen na een biertje hard meegalmden met Mario Lanza en zijn Drinklied uit de film Student Prince. Of hoe we dachten Elvis Presley te imiteren en indruk te maken op meisjes in petticoat.

Toeval
Maar het heden blijkt lastiger.
Het is ook puur toeval dat we contact krijgen. Hij ontmoet een neefje van mij met dezelfde achternaam. Heet jouw vader misschien Arnold? Nee mijn oom wel. Ach, dat zou leuk zijn.

En zo zit ik op een dag in een keurig opgeruimde doorzonwoning elders in het land. Met zijn vrouw erbij, thee en een koekje. Ja dat Drinklied kennen we nog wel, al zingen we het niet meer. Veel lol vroeger. Maar rond actuele onderwerpen ligt een mijnenveld. Zover blijk je uit elkaar gegroeid en van elkaar vervreemd.

Politieke onderwerpen kun je bij de thee misschien beter vermijden. Dus als hij komt op de ‘buitenlanders’ die overal de schuld van zijn, probeer ik nog even terug te keren tot het druilerige weer. Maar als die truc niet lukt, vraag ik hem toch voorzichtig hoeveel niet blanke of niet oorspronkelijk Nederlandse vrienden en kennissen ze eigenlijk hebben. Geen dus.

Meer kleur
Om het onderwerp iets meer kleur te geven, vertel ik over de reizen die mijn vrouw en ik maakten door landen als Syrië (voor de oorlog), Iran, Ethiopië, en India. Dat ik zelfs peetoom ben van een gitzwart zoontje van een Nigeriaanse moeder. Dat er natuurlijk ook slechte mensen zitten tussen de migranten, maar dat de meesten….
De voorbeelden vallen niet in vruchtbare aarde. Boos begint hij over zwarte Piet. Tactisch probeer ik nog te nuanceren. Natuurlijk voelt het niet leuk als oude Nederlandse tradities  verdacht worden gemaakt. Maar maak er niet zo’n punt van! Kinderen zijn ook blij met een Roetveegpiet, als ze maar kunnen zingen en cadeautjes krijgen.

Hij schudt nors zijn hoofd. Zijn vrouw helpt ons weer op gang: ‘Het zit hem ook allemaal zo dwars,’ licht ze toe. Ik knik begrijpend. ‘U bent toch ook met pensioen, of werkt u nog?’
Alle twee, antwoord ik en noem mijn bestuursfunctie bij het pensioenfonds.

Dat woord komt wél goed binnen. ‘Ja, blij dat ik altijd lid van de vakbond ben gebleven en pensioen heb opgebouwd. Naast onze AOW. Elke maand netjes op tijd op de giro. We kunnen er prima van rondkomen. Ja toch?’

Terwijl het miezert, zoek ik mijn auto op die een eindje verder staat. Niet helemaal voldaan over wat waarschijnlijk ons laatste gesprek is geweest. Ook niet over mijn onvermogen de kloof te dichten. In mijn hoofd hoor ik het eens zo opzwepende ´Drink! Drink! Drink!´ en `May young hearts never part!´

Arnold Verplancke