Laatste hellevuur
Een druilerige kerstavond en
dan nog de weg kwijt ook. De stad is me onbekend, maar het hotel kan niet ver
weg zijn. Het regent niet hard, maar miezert vervelend en nat.
Opzij zie ik een steegje
omlaag lopen. Aan het eind brandt een vreemd vuur naast een man. Nieuwsgierig als
altijd schuifel ik de stenen traptreden af. Altijd op zoek naar een exotisch
avontuur om thuis te vertellen.
Hij kijkt en knikt. Alsof hij
me verwacht. ‘Het is bijna uit’, mompelt hij. ‘Nog even en dan voorgoed.’
-
Wat voor vuur,
vraag ik, naar woorden in zijn taal zoekend.
‘Van de hel,’’ klinkt het
achteloos. ‘Het vuur van de hel gaat uit. Heeft geen zin meer. Hij stuurt er
niemand naar toe.’
-
Je bedoelt God,
probeer ik hem te volgen.
‘Ja. Mensen zijn nooit echt
helemaal slecht. Nooit door en door verdorven. Niet zo erg, dat ze voor
eeuwig…’en zijn hoofd wijst naar het dovende vuur.
-
Dus we gaan
allemaal naar de hemel? Ik geloof mijn eigen woorden niet en formuleer
voorzichtig en aarzelend.
‘ Nee, die gaat tegelijk op
slot.’ Hij bekijkt me even. Ben je nou echt zo dom, lijkt hij te denken. ‘Geen
mens is ook helemaal goed. Niet dat je voor eeuwig zo verheerlijkt zou moeten worden.’
-
Dus als we
doodgaan, allemaal naar een vagevuur? Ik kan me niet voorstellen dat ik dit
gesprek serieus voer met een onbekende man ergens onderaan een doodlopende
steeg.
‘Vagevuur?’Hij lacht
schamper. ‘Dat hebben jullie mensen zelf bedacht. Heeft nooit bestaan.’
-
Maar wat dan? Ik
bedoel na onze dood? En what about dat
Laatste Oordeel? Ik graaf in mijn geheugen naar de beloftes die me ooit zijn
gedaan.
‘Dat is hetzelfde toch. Het
oordeel en het Laatste Oordeel. Daar zit geen verschil tussen. Tijd is ook iets
wat jullie mensen hebben bedacht. Hij is eeuwig. Voor Hem is eeuwigheid een
seconde en een seconde eeuwigheid.’
Hij schudt zijn hoofd over
zoveel onbenul. ‘Jullie kunnen echt niet uit de voeten met een blijde boodschap
he? Ik zal het nog één keer zeggen: de hel bestaat niet en de hemel ook niet.
Nou gerust gesteld?’
-
Maar na de dood
dan?
‘Dan ben je dood. Voor Hem
zijn leven en dood trouwens dezelfde punt in de eeuwigheid. Dat snap je toch.
Je kunt net zo goed zeggen dat je eeuwig leeft als dat je eeuwig dood bent. Is
alle twee tegelijk waar.’
-
En geen beloning
of straf?
‘Hoe je met jezelf leeft, is
je beloning of straf, als je dat zo wilt noemen. Het resultaat maak je zelf. Zowel
in jullie tijd als in Zijn eeuwigheid.’
Verward keer ik hem de rug
toe. Achter me dooft het vuur en sluit het duister zich. Ik slof de treden op,
maar het voelt als omlaag. Alsof de wip de andere kant op zakt. Naar de weg,
waar het hotel glimmend op me wacht.
Nog één keer kijk ik om. Geen
steegje te zien. Geen vuur ook.
Dat is toch geen verhaal om thuis
na te vertellen.
Er zijn en niet zijn tegelijk!
Wat een onzin.
Ik ben, dat weet ik zeker,
want ik schrijf toch!
Arnold Verplancke