Publicatie: Boekje
over Malawi
Publicatiedatum: voorjaar
2006
Omschrijving: verslag
tweede (werk)bezoek aan Malawi
(delen uit dit verhaal zijn tevens als serie van vijf verschenen in het Brabants Dagblad tussen 12 en 24 januari 2006)
Hoe meet
je honger?
Door Arnold Verplancke
Ja, daar zit ik dan. In
mijn eentje op het vliegveld van Addis Abeba, op doorreis naar Malawi. Vorige
maand liep ik hier ook, maar dan met een hele groep studenten. Nu alleen, om in
dat Afrikaanse land - waarvan ik een half jaar eerder nooit had gehoord – twee
noodhulpprojecten te begeleiden. En natuurlijk ook om na te gaan of de gelden
die we in Nederland inzamelen, wel goed worden besteed.
Zelf geloof ik in de
opzet van stichting Het Goede Doel: zeer directe kleinschalige hulp. Buiten de
overheidskanalen of grote hulporganisaties om. Rechtstreeks naar de mensen in
Malawi, met behulp van enkele zeer betrouwbare handlangers, zoals Veronica
Kuchikonde, onze onmisbare vrouw in Blantyre, Chepeth Kalawa, priester in
Mangochi, Francis Manjanja, schoolhoofd in de beruchte wijk Ndirande van
Blantyre.
Ik besef dat het moeilijk
is om op zijn enorm grote school 8000 kinderen ‘s ochtends pap te gaan geven
als ontbijt, tot de nieuwe oogst komt in april 2006 en de ergste hongersnood voorbij
is. Maar ik wil me vooralsnog niet gewonnen geven aan sceptici die stellen dat
het voeden van zoveel kinderen een onmogelijke klus is. Of dat het toch niets
uithaalt enkele duizenden kinderen en volwassenen te helpen tussen die
miljoenen hongerenden. Of dat het land te corrupt is om maandenlang de armsten
in twee dorpen van maïs te voorzien, hun basisvoedsel.
Ik ga ervan uit dat het
kan, móet kunnen. Niet dat ik zo goedgelovig ben, integendeel, mijn
beroepsmatige wantrouwen verlaat mij nooit. De grondhouding van een goede
journalist blijft argwaan. Maar juist in dat vak ervaar je ook dat de wereld wel
maakbaar is, zolang je maar niet verder reikt dan je polsstok lang is.
Terug in Nederland na
onze eerste Malawi-reis bleken alle activiteiten zo goed aan te slaan dat er
voldoende geld te verwachten was voor de voedselprojecten op de school en de
twee dorpen. Al snel ontstond ook de behoefte er dicht op te zitten in Malawi
die eerste weken, om zo goed mogelijk mee te sturen vanaf de start. De keus
viel op mij, niet omdat ik eerder als ontwikkelingswerker zou hebben
gefunctioneerd, juist helemaal niet, maar omdat ik (als jonge vutter) over tijd
en geld beschikte, over het nodige organisatievermogen en buitenlandervaring.
Een van de kranten
waarvoor ik in het verleden werkte, vond het bovendien wel interessant om van
mijn belevenissen een serietje te maken. Daarom doodde ik in de vertrekhal van
Addis Abeba de tijd met nog eens te noteren hoe het allemaal zo gekomen was.
Noodkreet
Het begon met een vergadering
bij kaarslicht. Of nee, natuurlijk met een noodkreet. Mr. Francis, hoofd van de
school, belde dat honderden van zijn 8000 kinderen honger leden. Het was toen pas
oktober. De hongerwinter voor Malawi moest nog beginnen.
Met de groep van de
Tilburgse universiteit maakten we een studiereis door het Afrikaanse land, toen
die wanhoopskreet klonk. Een paar avonden later reden we al naar mr. Francis
toe om te praten, onder leiding van Ralf Bodelier, aanvoerder van de studiereis
en van stichting Het Goede doel, die al eerder twee klaslokalen bouwde voor de
school.
Het bleek een bizarre
ontmoeting die avond. Met een kaarslantaarn haalde het schoolhoofd ons van het
minibusje. Hij moest het zonder elektriciteit doen in zijn huis, dat op het
schoolterrein staat. Stroomstoring? Welnee, de hele school van 8000
leerlingen zat zonder stroom. Te lang
geen rekeningen betaald.
Dus vergaderden we in het
donker bij kaarslicht in zijn kamer, waar de zuurstof zo schaars werd, dat
iedereen wegsufte. Gauw een raam open. De frisse wind rukte een grote kartonnen
reclameplaat van de grauwgrijze muur. Die kwam hard aan.
Ongeveer 700 leerlingen
leden al honger, vertelde hij. Dat betekende concreet: dagen niet eten. Het
studiegroepje ontpopte zich tot actiecomité. Met als vraag: hoe helpen we deze
hongerende kinderen de winter door, tot de nieuwe oogst voldoende voedsel kan
brengen?
Verstrekken we voorlopig
die 700 kinderen een maaltijd op school? Over een paar weken zijn het er
misschien 2000 die onvoldoende eten krijgen thuis. Het voedsel raakt op voor
mensen die bijna geen geld hebben. De prijzen stijgen. Weeskinderen – en dat
zijn er veel in dit door AIDS geteisterde land – hebben al helemaal geen kans.
Wie geef je wanneer een maaltijd op school? Hoe meet je honger?
De conclusie lag voor de
hand: aan álle 8000 kinderen elke ochtend maïspap uitdelen op school, zolang de
hongerperiode duurt, dus minstens tot eind maart.
Een prima idee. Maar heel ambitieus. Dat bleek ook toen we spraken met het World Food Program van de VN in Blantyre. Dat waagt zich alleen aan scholen op het platteland met maximaal 2000 leerlingen. Niet in een beruchte stadswijk, zoals wij, met 8000 kinderen tussen 6 en 18 jaar die allemaal nog de primary school, zeg de basisschool, bezoeken. Dat er zoveel ouderen op zitten, betekent dat ze later aan school zijn begonnen, of dat ze door familieomstandigheden een paar jaar hebben verzuimd. Bijvoorbeeld als hun ouders overlijden, of schoolmeisjes die zwanger raken.
Een prima idee. Maar heel ambitieus. Dat bleek ook toen we spraken met het World Food Program van de VN in Blantyre. Dat waagt zich alleen aan scholen op het platteland met maximaal 2000 leerlingen. Niet in een beruchte stadswijk, zoals wij, met 8000 kinderen tussen 6 en 18 jaar die allemaal nog de primary school, zeg de basisschool, bezoeken. Dat er zoveel ouderen op zitten, betekent dat ze later aan school zijn begonnen, of dat ze door familieomstandigheden een paar jaar hebben verzuimd. Bijvoorbeeld als hun ouders overlijden, of schoolmeisjes die zwanger raken.
Al die 8000 kinderen
krijgen les op een uitgebreid schoolterrein met slechts 34 kale lokalen. Dat
betekent dat veel groepen in de openlucht onderwijs volgen, in de schaduw van
een enkele boom of in de volle zon.
De ongeveer 100
leerkrachten werken met enorm grote groepen. Ik zag een keer veel meer dan 200
kinderen in één lokaal, zittend op de grond, bij gebrek aan tafels en stoelen.
Een onderwijzeres die mijn verbazing zag, vertelde me vergoelijkend dat het
hier wel om twee klassen ging, die even waren samengevoegd.
Dat was een maand
geleden. Nu vlieg ik van Addis Abeba via Lilongwe naar Blantyre, de grootste
stad van Malawi. Daar hoor ik van Veronica dat de projecten inderdaad net zijn
gestart. De eerste voorraden maïs zijn als voedsel naar de dorpen gereden, inclusief
zaaigoed voor de nieuwe oogst, zodat de arme dorpsbewoners straks hopelijk weer
op eigen benen kunnen staan. Op de school is het koken van pap voor de kinderen
begonnen, hoewel de keuken die we er neerzetten nog in aanbouw is en juist de grote
vakantie voor de kinderen is aangebroken. (Het schooljaar start pas begin
januari.) Niettemin komen duizenden kinderen opdagen om in ieder geval één
maaltijd per dag te bemachtigen.
De maïs
De eerste ochtend heb ik nodig om bij te slapen van de lange reis, maar diezelfde
dag rijd ik al naar de school om de situatie te bekijken. Op het schoolterrein
zie ik al een grote stapel brandhout en grote kookpotten, die dezelfde ochtend
weer zijn gebruikt.
Als mr. Francis een
metalen traliedeur opent, ligt daar de verborgen schat: ontelbare zakken maïs
in dit door honger geteisterde land. Bedoeld om de schoolkinderen vijf maanden
‘s ochtends een bord pap te geven. Betaald met giften van Nederlanders op de
rekening van Het Goede Doel in Tilburg: 1280 balen maïs van 50 kilo om precies
te zijn, een voorraad voor de hele hongerwinter.
Dat was trouwens nog een
moeilijke beslissing. Koop je ineens 1280 balen, of koop je in de tijd gespreid
kleine partijen? In het buitenland, of op lokale markten, met het risico de
prijs op te drijven? Het opslaan van zoveel maïs ineens, lijkt vragen om
moeilijkheden. Neem het iemand maar eens kwalijk als hij de schoolvoorraad
plundert, omdat zijn gezin honger lijdt. Anderzijds, in de maanden tot de
nieuwe oogst neemt niet alleen de honger toe, maar ook de prijs van maïs.
Toen we de knoop
doorhakten om toch zo snel mogelijk de voorraad voor vijf maanden op
verschillende lokale markten te kopen, wisten we wat ons te doen stond: bewaken
die handel.
Ik zie de getraliede
ramen en deur van dit schoolgebouwtje. Het blijkt bedoeld als bibliotheek en is
dankzij een christelijke hulporganisatie gebouwd. Maar boeken ontbreken. Het
geld daarvoor bleek verdwenen voordat het de school bereikte.
In ontwikkelingslanden
gaat de helft van de verhalen niet voor niets over corruptie. Wij kunnen de versterkte
ruimte nu goed gebruiken voor de maïs, de noten en bonen die ook door de
maïspap gaan, balen suiker en zout die eveneens tot de kostbaarheden behoren.
Maar tralies houden
inbrekers niet weg. Om die af te schrikken zijn bewakers nodig. Een paar ‘lokale’
bewakers per nacht: vaders van schoolkinderen die we voorzien van alarmfluitje,
knuppel en kapmes. Griezelig als je ze in het donker ziet staan met het
maanlicht blinkend op hun mes en hun witte tanden. Bovendien moet er elke nacht
een politieman worden gehuurd en betaald. Hij patrouilleert in camouflagepak en
met een geladen pistoolmitrailleur.
Overdreven? Luister hoe
mr. Francis en Veronica vertellen over die eerste avond toen ze met heel veel
geld bezig waren op lokale markten maïs te kopen voor onze afgesproken prijs.
Hoe hun auto werd klem gereden door een vrachtwagen vóór en een personenauto
achter. Hoe zij door een snelle reactie de vrachtwagen omzeilde, door tuintjes
scheurde op weg naar een politiebureau. Hoe de politie laconiek reageerde en
bijna zei dat het hun eigen schuld was, zonder politiebewaking, met zoveel
geld. Dat ze dus toch maar twee gewapende politiemannen inhuurden, voor 2300
kwacha, pakweg 16 euro samen, om maïs te kopen. Niks overdreven dus.
De traliedeur zelf gaat
potdicht met twee grote koperen hangsloten. Van prima kwaliteit. Dat blijkt als
de vrouw van mr. Francis een paar dagen later een sleutel kwijt raakt. Francis
en een paar van zijn onderwijzers proberen het hangslot te forceren door er met
een hamer op te timmeren. Ik kijk toe en hoop dat het niet lukt. Anders zou
elke inbreker met een hamer naar binnen kunnen. Gelukkig, dat gaat niet. Een
onderwijzer komt met een lange spijker en probeert met hamer en spijker het
slot binnen te dringen. Lukt evenmin. Het is nog geen negen uur in de ochtend,
maar hun overhemden zijn nat van het zweet, hun gezichten glimmen in de zon. Na
een kwartiertje komt de verlossing, bestaande uit een enorme pikhouweel van de
bouwvakkers die bezig zijn met de bouw van de keuken. Het slot buigt voor dit
bruut geweld. Nog geen vijf minuten later komt de vrouw vertellen dat ze de
sleutel terug gevonden heeft. Hij was los geglipt uit de knoop die ze in haar
rok had gelegd.
Pap koken
De eerstvolgende
schooldag is het zover. Om half vijf ’s ochtends, terwijl de zon opkomt, rijden
we naar de school om te zien of het lukt: al die schoolkinderen pap geven.
In alle vroegte sjouwen
twee vaders zware kookpotten vol water naar een nooit voltooid klaslokaaltje.
Dat dient voorlopig als keuken. Geld om het lokaal af te bouwen ontbrak, of
beter gezegd, bleek weer eens spoorloos verdwenen, zoals in ontwikkelingslanden
zo vaak gebeurt. De keuken die Het Goede Doel uit Tilburg neerzet, vordert,
maar is dan nog niet klaar. Dus voorlopig branden de houtvuurtjes tussen de
halve spookmuren.
De ochtend begint vroeg
in Malawi. Om 5 uur is het al licht en lopen talloze mensen op straat. Naar een
minibusje als ze ver moeten rijden naar hun werk. Nog even naar een klein akkertje
in de buurt waar ze iets verbouwen. Of naar de markt waar ze hun povere handel
proberen te verkopen. Vrouwen met tassen, teilen, manden en kratten op het
hoofd trekken langs doorgaande wegen.
In de Ndirande school
zijn acht moeders en enkele vaders dan al begonnen pap te koken in tien grote
potten. Water, maïsmeel, aardnoten, bonen, suiker, zout: daaruit ontstaat een
best smakelijke en verrijkte maïzenapap.
Koken gebeurt op hout,
dat is niet goed voor het milieu, maar overleven gaat nu even vóór. Om half
zeven stroomt het hele schoolterrein vol met kinderen, ondanks de grote
vakantie. Ze weten dat ze ontbijt krijgen, voor velen hun enige maaltijd die
dag. Onafzienbare rijen kinderen wachten netjes op hun beurt. Bakjes, bordjes,
mokken in de hand. Ordelijk, zolang de tientallen leerkrachten de wind er onder
houden, soms dreigend met lange stokken. Het is ontroerend te zien dat het
lukt: een hele school te eten geven. Tegen alle scepsis in.
Als de onderwijzers niet
meewerken, ontstaat al gauw een chaos van ontelbare hongerige kinderen die
proberen tussen alle lokalen door eerder bij de pap te komen. En een keer werken
ze niet mee. Dan houden tientallen leerkrachten een soort protestactie. Ze
komen in hun vakantie terug om orde te houden en hadden verwacht daarvoor apart
betaald te krijgen. Het schoolhoofd was daar aanvankelijk een beetje vaag over
geweest. Maar ik zeg hem er niets voor te voelen hen te betalen. Of ik dat dan
maar even aan zijn leraren wil gaan vertellen….
Zo sta ik die eerste
ochtend al tegenover pakweg zeventig leerkrachten uit te leggen dat mensen
uit Nederland geld geven om hún
schoolkinderen te voeden, kinderen die ze helemaal niet kennen. Het minste wat
ik dan van hen mag verwachten is dat ze vrijwillig en gratis meewerken om hun
eigen schoolkinderen eten te laten krijgen. Gemor en teleurstelling bij de
meesten. De andere dag dus een soort protestactie, die chaotische trekjes
krijgt.
Ouderwetse Nederlandse
duidelijkheid dan maar. Ik vertel dat we het hele project moeten stilleggen tot
de school weer begint, als de leerkrachten niet goed meewerken. Chaos kunnen we
niet hebben. Het werkt. Met de dag groeit het aantal ‘vrijwilligers’, tot we
een week later al op het riante aantal van zestig zitten. Die overigens met
Kerst wel een eenmalig bedragje zullen krijgen als bedankje, maar dat weten ze
dan nog niet.
Een kennismakingsgesprek
met de DEM, de onderwijsinspecteur van het district en tevens ‘baas’ van mr.
Francis, verloopt uitstekend. Hij toont zich enthousiast over het schoolhoofd,
over onze hulp bij de bouw van lokalen en nu helemaal over ons voedselproject.
Hij tekent graag een samenwerkingsovereenkomst en belooft het project in de
gaten te houden. Een geschikte man. Eerlijk volgens mr. Francis, goedbedoelend,
maar zonder budget. Als er iets ontbreekt op een school kan hij dat constateren,
registreren, rapporteren, van alles. Maar niet repareren of installeren. Geen
geld.
Water
Terug naar de school. Water
in de nieuwe keuken? Nee, niet aan gedacht. En de keuken is al volop in
aanbouw. Metalen palen dragen het golfplaten dak al, de fundering voor de muren
is gemetseld. Met het schoolhoofd staan we aan het eind van de vrijdagmiddag te
kijken. De bouwvakkers net weg.
Nee, aan waterleiding
naar de nieuwe keuken voor zijn school is niet gedacht. Mr. Francis heeft als
amateur ook maar een simpel ontwerp gemaakt. Maar nu kan het nog, constateren
we, snel waterleiding aanleggen voordat de bouwers verder gaan metselen. Dit
weekend moet een loodgieter aan de slag. Enkele tientallen meters verder water
aftappen. Leidingen leggen, naar de keuken, kranen aanbrengen, noem maar op.
In een ontwikkelingsland
als Malawi blijkt dat mogelijk: kleine zelfstandigen werken het weekend door.
Maar het schoolhoofd even niet. Hij is Zevendedagsadventist, dat betekent dat
de zaterdag voor hem de Dag des Heren is, waarop hij beslist niet werkt.
OK, dan doen we het zelf
wel, die blanke man en zijn onvolprezen lokale medewerkster Veronica. We vinden
op zaterdagmiddag een loodgieter, nemen hem mee naar de school. Hij becijfert
hoeveel pijpen en fittingen hij nodig heeft en rekent als arbeidsloon ongeveer
45 euro voor de gehele opdracht. Met hem rijden we naar een markt om de
materialen te halen: voor 120 euro zijn we klaar, inclusief transport van de
pijpen naar de school.
Maandag blijkt weer dat
kleinschalige projectjes wel degelijk werken: als de bouwvakkers ’s ochtends
vroeg komen, steken er twee waterleidingen uit de grond met kranen, die zij
vervolgens keurig kunnen inmetselen.
Water is van vitaal
belang in een land als Malawi. De hele hongersnood is grotendeels terug te
voeren op de droogte en een verkeerde meteorologische inschatting van het begin
van het regenseizoen 2004. Daardoor mislukte de oogst in 2005 faliekant.
Ook als de keuken er
staat, met kranen en al, blijkt het waterprobleem hardnekkig. Regelmatig vallen
in Malawi stroom en water uit. De elektriciteit hapert meestal maar voor enkele
uren, de watervoorziening soms voor dagen. Zo ook bij de school. En dat
betekent geen pap.
Tenzij we improviseren en
jerrycans en emmers lenen in de hele wijk, water tappen in de buurten waar de
leidingen wel werken en die voorraad naar de school rijden in busjes. Weer een
les: snel grote vaten aanschaffen om water op te slaan als reserve, voor straks
als het water weer uitblijft.
En dat in een land waar
eenvijfde van de oppervlakte bestaat uit een groot meer en een rivier. Dat zou
toch anders moeten kunnen.
Honger
Het contact met Nederland
bestaat uit een paar telefoontjes en veel mailverkeer. In Blantyre zijn heel
wat internetcafé’s te vinden. Als de stroom niet uitvalt en je voldoende geduld
hebt om de trage verbindingen te doorstaan, lukt het prima.
Of er echt iets te merken
is van de hongersnood, vragen ze in Nederland. Tja, ik kan niet zeggen dat ik
dagelijks over lijken stap, zoals mijn vrouw jaren geleden als journaliste in
India. Ook de vreselijke beelden van vroeger uit Ethiopië zie ik nog niet, van
die uitgemergelde stervende kindjes met vliegen overal op het gezicht. Gelukkig
niet. Wel kindjes met bolle hongerbuikjes
en holle ogen. Wel apathische mensen die in dorpen op de grond zitten en
eindeloos en uitzichtloos voor zich uit staren. Honger slaat mensen lam.
Uit The Nation, een prima
krant, citeer ik voor Nederland wat details over de honger in het land. In het
uiterste zuiden van het land, Nsanje, eten mensen nu in sommige dorpen bittere
boombladeren omdat er niets anders is. Elders, in de buurt van de Shire rivier
proberen ze wortels van waterplanten op te duiken. Maar dat is een soort
Russische roulette omdat er nogal wat krokodillen zitten. Ook de bruikbare
boombladeren raken op. In de buurt van Salima proberen mensen in de dorpen zich
te voeden met bamboezaad of mango’s als ze die kunnen vinden, of met termieten.
Voor pakhuizen van Admarc
- de landbouworganisatie van de overheid die maïs verkoopt tegen vaste lage
prijzen - bivakkeren dagenlang mensen wachtend op de gratis maïs die er voor de
armsten zou zijn. Maar de pakhuizen blijken veelal leeg. Corrupte medewerkers
verkopen veel maïs via de achterdeur aan opkopers. Nee van de overheid moet je
het niet hebben.
Het Malawi Vulnerability
Commitee schat per 1 december 2005 dat er zeker 4,7 miljoen inwoners (van de
officieel 12 miljoen) voedselhulp nodig hebben, omdat ze anders te weinig eten
krijgen, ook gerekend naar de Afrikaanse maatstaven. Maar de hongersnood is dan
nog niet op een dieptepunt. Bij de pakhuizen moet de politie al schieten om de
massa in bedwang te houden. Een paar jongens verhuizen met schotwonden naar het
ziekenhuis.
Als ik dat lees, kan ik
alleen maar trots zijn op ons project. Ontroerd kijk ik naar de schoolkinderen
die pap krijgen en even ontroerd naar de armste vrouwen in de dorpen waar we
elke keer maïs uitdelen. Uit de balen maïs krijgen ze een emmertje vol, dat
wordt omgekiept in hun omslagdoeken. Ze knopen de doek dicht en weten dat ze
met hun gezin weer dagen vooruit kunnen. Op die manier helpen we op dat moment
1500 dorpelingen, naast de 8000 kinderen. Het is een vorm van noodhulp, zeker.
Structurele verbetering is voor de lange termijn belangrijker. Daar gaat steeds
de discussie over, met Nederlanders wel te verstaan. Niet met Malawianen en
zeker niet met de betrokkenen. Die dansen en zingen uit dankbaarheid en
schudden zo graag je hand dat je er verlegen van zou kunnen worden.
De twee dorpen heten Nduta en Mkanda, zoek ze niet op een kaart. Het zijn
verzamelingen van huisjes en hutten in respectievelijk de districten Balaka en
Thondwe. Huisjes van zelf opgewarmde kleisteen en een golfplaten dak, hutten
van nog simpeler makelij en een schamel rieten dek waar de zon evenzeer
doorheen sijpelt als de regen. Overal ronde rieten korven voor de opslag van maïs,
nu helaas gapend leeg. In een dorp als Nduta hebben veel mensen geen eten meer.
Hoe ze daar overleven? Zoeken in de omgeving of ze ergens mango's kunnen
vinden. Als ze geluk hebben een keertje meewerken aan de nieuwe weg en met dat
geld naar de veraf gelegen markt lopen. En hopen op het buitenland.
Een hutje kan zo klein
zijn dat je nauwelijks durft draaien met je bescheiden rugzakje. Een kleine,
kale, donkere ruimte, een half muurtje en daarachter een nog kleiner plekje.
Zelfs geen slaapmatjes. Een vrouw woont er met vier mensen. De weinige
bezittingen in plastic zakken aan spijkers opgehangen. De associatie met een
varkensstal komt even op, maar is misplaatst, daarvoor is het te aangeveegd:
een net mensenstalletje.
Landbouwvoorlichting
De bouw van een keuken op
school valt overigens onder structurele hulp en die zal daarom kunnen rekenen
op medefinanciering door Cordaid.
Ook onze inzet voor een
veelzijdiger vorm van landbouw en van voedseldiversificatie past in de
structurele categorie.
Malawianen verbouwen en
eten vooral maïs. Die eenzijdigheid is noch goed voor de economie (de maïsteelt
vreet kostbare kunstmest), noch voor de grond, noch voor de gezondheid. Daarom
verstrekken we in de twee dorpen niet alleen maïs om te eten, maïszaad en
kunstmest voor de nieuwe oogst, maar ook zaad voor andere gewassen, zoals
aardnoten, bonen, erwten, cassave.
Sommige critici vrezen
dat zoiets niet werkt, omdat gewone Afrikanen niet weten waarom en hoe ze die
nieuwe gewassen moeten verbouwen. Een landbouwvoorlichter zou hen terzijde
moeten staan.
Zelfs dat blijkt voor een
kleine Tilburgse hulporganisatie haalbaar. Namens Het Goede Doel vond ik in
Malawi een landbouwdeskundige. Die heb ik voor vier maanden kunnen aanstellen.
Tot de nieuwe oogst zal hij fulltime in de twee dorpen mensen instrueren hoe ze
met de nieuwe gewassen moeten omgaan, maar eveneens hoe ze de maïsoogst kunnen
verbeteren. Kosten? Een goede 100 euro per maand aan salaris.
Wil hij in een vreemd
dorp met het nodige gezag aan de slag gaan, is het nuttig dat de blanke man uit
Nederland hem introduceert, zo krijg ik te horen. Dus sta ik voor een bonte
verzameling dorpelingen in het Engels – met een tolk naast me - te vertellen
dat het van groot belang is wat deze nieuwe medewerker komt doen. Een hele week
in het ene dorp en dan een hele week in het andere dorp. Om hen aan een betere
oogst te helpen en minder kwetsbaar te maken voor de droogte en de dure
kunstmest. Het blijkt te werken, hoor ik achteraf.
In de dorpen heersen
vreemde ideeën over blanken. Natuurlijk gelden ze allemaal als steenrijk. Zo
worden blanken geboren: rijk, daar hoeven ze niets voor te doen. Hun wordt gezag
toegekend en hulp gevraagd. Zo riep op de eerste reis een moeder de hulp in van
een paar van mijn reisgenoten om haar gehandicapte kindje te laten opereren. De
beentjes bleken vergroeid. Dat kostte 150 euro, een kapitaal naar Malawiaanse
begrippen, maar gemakkelijk te betalen naar Europese. Dus mijn reisgenoten
zegden dat bedrag toe en Veronica zou voor de uitvoering zorgen.
Helaas, toen ze een week
later het kind kwam halen om naar het ziekenhuis te brengen, kreeg ze het niet
mee. De ouders hadden zich bedacht, omdat ze bang waren dat de blanken hun
kindje zouden opeten. Dat doen ze immers, blanken, zwarte kindjes opeten.
Het heeft haar veel
moeite gekost om met behulp van het dorpshoofd het kind én moeder toch mee te
nemen naar de grote stad, w aar de blanken overigens al lang vertrokken waren.
Oplichters
In ons streven naar
zoveel mogelijk structurele hulp, beraden we ons ook op de voedselvoorzienig op
de school. Het zou mooi zijn als ons project niet eind maart eindigt, maar een
structureel vervolg krijgt doordat een andere organisatie het overneemt. Los
van de - hopelijk tijdelijke - hongersnood, is het immers heel belangrijk dat
kinderen dagelijks een ontbijt krijgen. Dat bevordert de concentratie beter dan
een lege maag. Onderzoeken tonen zelfs aan dat regelmatige voeding niet alleen
ten goede komt aan de leerprestaties maar aan de ontwikkeling van hersenen in
de groei.
Bij het kantoor van World
Food Programme (VN) vragen we welke non-gouvernementele organisatie wellicht in
aanmerking komt ons project te continueren. We krijgen er twee op een blaadje.
Ze zeggen ook schoolkinderen eten te geven. Daarvoor krijgen ze donaties
binnen, zelfs uit Europese landen.
Helaas beweert één ervan,
volgens het WFP-verslag, weeskinderen van maïs te voorzien op ‘onze’ school in
Blantyre. Niets van waar dus! Gelogen! Alleen maar om geld in te zamelen voor
zichzelf of voor eigen activiteiten. Wanneer de gelovige hoofdonderwijzer
hiervan hoort, huilt hij geschokt: ‘It’s a sin, a big sin’.
Even laat mr. Francis
zich gaan in een jammerklacht: “Wij Afrikanen zijn niet eerlijk. Wij willen
onderuit zitten en geld opzuigen. Als het iemand anders goed gaat, zijn we
jaloers. Gaat het een ander slecht, dan zijn we blij.” Zijn uitspraak zal
voorspellende waarde krijgen.
Dan de tweede organisatie.
We gaan er op bezoek. Vragen voor alle zekerheid of de directeur de eerste
kent. Nee, nooit van gehoord, noch van de club, noch van de vrouw die de leiding heeft. De directeur
vertelt over de scholen waar zijn organisatie al eten geeft, over de scholen
waar hij de komende dagen start. Naast hem zit een oude man, net overgekomen
uit Engeland.
We checken zijn
beweringen en ze deugen van geen kant. De vrouw van de eerste organisatie, die
hij beweerde niet te kennen, blijkt een nicht van hem. De scholen waar al
voedsel wordt verstrekt, krijgen dat van een andere organisatie dan de zijne. In
de scholen, waar hij zegt onmiddellijk te beginnen, gebeurt de weken daarna
niets.
Hij wil zo snel mogelijk
ons project overnemen, liefst morgen. Waarom, vragen wij ons later af. Waarschijnlijk
om eigen wanprestaties uit het verleden toe te dekken, van hem en zijn nicht. Mogelijk
omdat er net iemand uit Engeland komt kijken naar de besteding van zijn geld.
Waarschijnlijk ook om onze kostbare maïsvoorraad in handen te krijgen.
Oplichters zijn het.
Nee, voorlopig zetten we
ons eigen kleinschalige project maar zelf door. Het werkt immers: rechtstreekse
hulp.
Voldaan vlieg ik terug
naar Nederland, met het goede nieuws.
Een week later brengt een
telefoontje uit Blantyre nieuwe zorgen. Ons schoolhoofd, mr. Francis, wordt
overgeplaatst naar een andere school, met vrijwel onmiddellijke ingang: het
nieuwe school- en kalenderjaar. De reden? Iedereen in zijn omgeving weet het:
wegens groot succes. Dat leidt tot jaloezie. Dat had hij toch zelf gezegd.
Als iemand succes heeft,
worden mensen jaloers. En hij had succes: de Tilburgse stichting hielp hem
klaslokalen bouwen, een keuken, een voedselproject gedurende de hongersnood.
Hij was eerlijk. Weigerde
‘chiefs’ en ‘headmans’ in de omgeving te laten delen in de maïs, gaf zijn eigen
onderwijzers nooit een baal mee, zijn superieuren evenmin. Jaloezie en wraak:
die leiden tot overplaatsing. Zijn eigen ‘baas’, de DEM, staat achter hem, maar
kan de overplaatsing niet tegen houden, zo laat hij weten.
Improviseren hoort er
bij. Dat betekent dat we de maïsvoorraad weghalen van de school zolang we het
nieuwe schoolhoofd niet vertrouwen. Dagelijks zullen jongens van Veronica met een paar balen naar de school rijden, waar de
koks en kokkinnen gewoon doorwerken en de kinderen dus ook hun pap zullen
krijgen. Veronica en mr. Francis zorgen daar voor, ook al moet de laatste zich eigenlijk
op een nieuwe school gaan richten.
Als sceptici stellen dat
het moeilijk werkt in een corrupt land, hebben ze gelijk. Maar laat ze niet
beweren dat het onmogelijk is. Samen kunnen mensen het.
HetGoede Doel
Giro 6213288 te Tilburg
Geen opmerkingen:
Een reactie posten